De maximes van Grice

In de jaren ’60 hield de Engelse filosoof Paul Grice een lezing op de universiteit van Harvard. Daarin zette hij zijn principes van het coöperatiebeginsel uiteen. Nu, nog zoveel jaren later, gelden de toen uiteengezette principes nog steeds als de basis van de moderne conversatieanalyse. Hierin meent Grice dat de voorwaarde waaraan een interactie moet voldoen om vlot te kunnen verlopen, is dat de verschillende deelnemers begrijpen waar de spreker het over heeft. Indien dit niet het geval is, kan men niet spreken van een zinvolle communicatie. Dit coöperatieve principe kan worden onderverdeeld in een aantal verschillende maximes:

a. Maxime van de kwantiteit: dit betekent dat men boodschappen informatief genoeg moet maken, maar dat men ook niet meer informatie moet geven dan nodig is.
b. Maxime van de kwaliteit: één van de regels is dat men geen boodschappen mag verkondigen waarvan men zelf weet dat ze onwaarheden bevatten. Ook zaken waar men niet absoluut zeker van is, moet men voor zichzelf houden. Gissen is dus ten stelligste verboden.
c. Maxime van de wijze: dit betekent dat men zo duidelijk, bondig en ordelijk mogelijk moet zijn in de interacties. Men moet vermijden dat er ambiguïteit optreedt.
d. Maxime van de relevantie: het is de bedoeling dat de spreker enkel dingen zegt die op het eigenste moment van het gesprek relevant zijn.

Grice meent dat het voor de interactie van levensbelang is dat geen van deze vier conversationele maximes verbroken wordt. Het is echter een illusie om te denken dat dit in de praktijk zelden of nooit zal voorkomen.

a) Maxime van de kwantiteit

Het kan soms als een storende factor aanzien worden als een deelnemer van een interactie meer vertelt dan eigenlijk nodig is. Men moet natuurlijk informatief genoeg zijn, maar het is vaak zo dat men dezelfde boodschap had kunnen overbrengen met veel minder woorden. In het gebruikte voorbeeld ziet men duidelijk dat de klant het eerste maxime van Grice zeer correct weet toe te passen. Ze overtreedt het maxime niet en geeft zo een klaar en bondig antwoord.

*VRK: ist voor meneer of madam?
*KL1: nee tis voor mij.

b) Maxime van de kwaliteit

In dit maxime stelt Grice dat je als deelnemer aan een interactie niet bewust mag liegen of in zomaar mag beginnen gissen. Echter, achterhalen of een persoon aan het liegen is of niet is allerminst een gemakkelijke opdracht. In onze transcriptie hebben we een fragment gevonden waarin de klant een boodschap overbrengt waarvan hij niet honderd procent zeker is. De verkoopster, die achteraf duidelijk dichter bij de bron van de informatie zit, weet hem echter te verbeteren.

*VRK: ja de frijter da was ni ver van mijn groutouders # da ware van ceupmans.éh
*KL2: ahja?
*VRK: jaja mijn moeder is een coopmans.
*KL2: ceupmans.
*VRK: was da just derneffe?
*KL1: joa der zen ‘k toch bekan zeker van.
*VRK: nee coursier was derneffe # coursier.
*VRK: jawel zeker.
*VRK: ja want mijn grootvader en mijn grootmoeder hebben over de haag gevreejen gelek ze zegge.
*VRK: de een was coursier en de ander dan coopmans.
*VRK: ja der zat geen huis tusse.
*VRK: ja coursier want arré ‘k ken die mense van coursier nu ook wel een bekke.

c) Maxime van wijze

Essentieel in een communicatie is dat er geen sprake mag zijn van enige ambiguïteit. Dit kan de verstaanbaarheid van de interactie enorm verstoren. Ook moet men de boodschap zo kort en duidelijk mogelijk aan de andere persoon overbrengen. Uiteraard is niet elke uiting die we in onze transcriptie kunnen terugvinden de kortst mogelijke. De verkoopster zal de klant immers zoveel mogelijk informatie verschaffen om hem tot een aankoop te overhalen. Ook werden er over heel wat andere dingen gekeuveld, zoals bijvoorbeeld het weer. In het voorbeeld vertelt de verkoopster heel wat meer dan noodzakelijk is.

*KLT: eilek voelt dees ook werm aan.
*VRK: ja die voelt héél euh # want diezelfde broek bestaat er in zomerkwaliteit en dan is die zo euh # kouer éh en dees is zowa opgeruwd noeme ze da.
*VRK: dees is zo werm als floer.

d) Maxime van relevantie

Tenslotte moet het gevoerde gesprek ook relevant zijn. Een persoon die een onderwerp aanvat dat totaal naast de kwestie is, helpt de discussie niet vooruit. Ook een onderwerp aansnijden dat net is afgehandeld, is nadelig voor de interactie. In het gegeven voorbeeld waren klant en verkoopster aanvankelijk bezig over de warmte van een bepaalde broek. Maar even later, wanneer de klant uit het pashokje komt, vraagt ze zich plots luidop af waar haar man is. Na enkele seconden hierover gesproken te hebben, zet ze het gesprek van daarvoor gewoon door.

*KLT: anders gonnek dees is passe want das pesies ook werm éh.
*VRK: ja probeer het mor is.
*KLT: waar blijft mijne man eilek?
*VRK: den otto gon parkere misschien?
*KLT: ja das hie oek ni gemakkelijk.
*VRK: ja das ’t een ’t ander éh.
*KLT: eilek voelt dees ook werm aan.